De mens bouwt vliegende kisten die hoog in de lucht ontelbare mensen met suizende snelheid van punt A naar punt B vervoeren.
Naar vreemde oorden en droomstranden, vergaderzalen, conventies, een verre oom, een nieuw leven. Naar elders, naar anders, naar ver, naar verlangen. Ergens in the global village.
Ver van thuis en haard, om dat het moet, om dat het kan.
De mens kan dat. De mens kan de wetten van de zwaartekracht, de materie, de natuur naar zijn hand zetten. Om zijn dromen waar te maken.
Om meer te kunnen doen in zijn korte leven. Om sneller te leven. Te beleven.
In naam van de vooruitgang. Het betere leven. Het algemeen belang. In naam van de economische groei.
Dat kunnen is niet alleen het resultaat van de mooie wetenschappelijke kennis.
Dat kunnen komt ook door de drang naar meer, naar geld en macht in de wereld. De wedrun naar hoger/verder/dieper/groter.
De welvarende mensheid heeft echter nog niets gevonden op het gewicht van de ontreddering, het leed van de ander dat de stoutste domen van enkelen onontkoombaar met zich mee brengen.
Noch tegen zijn eigen ontreddering als het dagelijkse, het gewone of het feest wreed verstoord worden.
De mens is de menselijke natuur nog nimmer de baas.
De één wikt, de ander beschikt.
De mensheid kan vliegen en schieten. Daar achter staan eendere leidmotieven:
Vroeger waren dat de ontdekkingen, de roes van de wetenschap, de toekomst dromen, de vooruitgang.
Tegenwoordig zien we vooral slordige machtsvertoningen en wapenhandel om geld, en dus weer om macht.
We kunnen roepen en huilen, we blijven klein.
Kleine kinderen die met lucifers spelen op een onbewaakt ogenblik, dat nooit voorbij gaat.
Zélfs als onze eigen kinderen en diens kinders kinderen daar aan ten onder zullen gaan.
Tovernaarsleerlingen deden hun kasten niet goed op slot en dan gebeuren er vreselijke dingen.
En zijn we ontredderd.
Het is niet anders.
Het is in en in triest.
Kunnen we het ons ooit vergeven?
We weten niet wat we doen?