De man zat te schemeren, in de leunstoel bij het venster.
Ritmisch tekende zijn wijsvinger een kruisfiguur op het gladde hout van de leuning. Door het berookte Mika ruitje van de zwarte kolenkachel gloeide het oranje licht in de duistere kamer achter hem. Van uit de erker overzag de man de lege straat. De treurwilg aan de overkant van de vaart stond als gebukt met slierharen aan het water. De weide erachter zou binnenkort volgebouwd worden, wist hij. Het zou drukker worden in de straat.
Hij bleef nog maar een poosje zo zitten.
Gevangen in het laatste licht van de voorbije zondag.
Straks zou hij de sudderlappen van het oliestel nemen. In de kelder stond een bordje Kruimige piepers en boontjes van gister.
De oude man sukkelde in slaap.
De dag sukkelde in de nacht.
De kachel sukkelde bijna uit.
Gelukkig hadden de buren een hond die snel aan sloeg…